Steinerschool Leuven - historiek

Voorwoord

In 2001 bezocht ik voor het eerst de Leuvense steinerschool 'De Zonnewijzer'. Op het eerste zicht leek het schoolgebouw een knap staaltje bouw­kunst, maar toen de indruk dieper op me inwerkte, kon ik het beeld van een door kleuters opgetrokken blokkentoren die bij de minste aanraking zou instorten, niet van me afzetten. Ik vermoedde dat in oorsprong het concept heel sterk moet zijn geweest, maar dat de praktische verwezenlijking ervan misschien te wensen over liet. In hoeverre mijn indruk van het gebouw een weerspiegeling was van wat zich binnenin afspeelde, was op dat moment nog een raadsel. Ik vroeg me af waarom het lot me naar deze plaats had gebracht. Terwijl ik door de dreef die de kleuterschool scheidt van de rest van de school wandelde, hoopte ik door het waarnemen van wat zich in en rondom mij bewoog, te worden geïnspireerd om een antwoord op mijn vraag te vinden. Na enige tijd viel het antwoord uit de lucht en drie maanden later liepen mijn drie zonen school in de Zonnewijzer.
Ik heb me van in het begin als ouder ingezet voor deze school en werd er al vlug een veel geziene figuur, tot grote vreugde van de enen en tot ergernis van ande­ren. Mijn kritische ingesteldheid en appél aan zelfreflectie werden door enkele vooraanstaande mensen in deze school vaak omgebogen tot iets negatiefs. Zelf voel en weet ik dat deze eigenschappen onlosmakelijk verbonden zijn met de scholingsweg in antroposofie die ik bewandel. Rudolf Steiner, de grondlegger van de antroposofie én de inspirator van de vrijeschoolbeweging, zette zijn toehoor­ders voortdurend aan tot kritisch zelfonderzoek, een advies dat ik enorm hoog inschat. Bij mij rees de vraag waarom een kritische, onderzoekende houding op zoveel weerstand botste en dan nog juist in een steinerschool. Veel tijd kreeg ik echter niet om daarachter te komen; na moeilijkheden tussen mij en het school­bestuur rond pedagogische kwesties ben ik verplicht mijn zonen van school te halen en neem ik afscheid van de schoolgemeenschap. Dat ik als aankomend vrijeschoolleraar de stap heb gezet om mijn kinderen van de steinerschool te ha­len, wordt blijkbaar aanzien als hoogverraad. Het schoolbestuur en de ouderraad vaardigen zelfs een toegangsverbod uit: ik mag de school niet betreden, noch deelnemen aan activiteiten door de school georganiseerd.
Wie echter denkt dat ik deze biografie gebruik om na te trappen, komt bedrogen uit. Ik zin niet op wraak en mensen een kwaad hart toedragen ligt niet in mijn aard. Ik was trouwens al met dit werkstuk bezig toen ik nog deel uitmaakte van de schoolgemeenschap van de Zonnewijzer. Ik heb mijn best gedaan om mij in bij de feiten te houden en deze waarheidsgetrouw weer te geven. Ook heb ik in de mate van het mogelijke mijn persoonlijke oordeel teruggehou­den. Als dit op een of andere manier niet goed is gelukt, mag u bij mij verhaal komen halen.
Ik ben er mij van bewust dat deze historiek vooral geschreven is vanuit het ge­zichtspunt van ouders. Met hen heb ik de meeste gesprekken gehad. Bovendien had ik de beschikking over alle jaargangen van het schooltijdschrift 'De Regen­boog', dat overwegend werd en wordt geschreven door ouders. Ik ben ook veel te weten gekomen dankzij bereidwillige leraren, bestuursleden, ex-leraren, ex-bestuursleden, pioniers, oprichters en initiatiefnemers van de Zonnewijzer. Hun aandeel is mee in deze historiek verwerkt en ik wil hen, net zoals alle anderen die me te woord hebben gestaan, bedanken. Wie ik zeker niet wil vergeten te danken zijn Anne Loomans, Hildegard De Leyn, Jan Verlooy en Jos Verhulst. Drie van hen zijn oprichters van de Zonnewijzer.
Een bijzonder woord van dank voor de nuttige adviezen bij het corrigeren van dit werk aan dr. Fred Beekers, socioloog, verbonden aan de lerarenopleiding van Hogeschool Helicon te Zeist.

Ik wens jullie veel leesplezier,

Ramon De Jonghe
Leuven, 2006







'Licht op de levensloop van een school'




'Aan lotgevallen, die in het bestaan van de mens zo komen, dat men hun voorwaarden in het tegenwoordige aardse leven niet vinden kan, zou aangetoond moeten worden, hoe bij zulke gevallen al zuiver de verstandelijke levensopvatting op vroeger beleven wijst. Het moet natuurlijk uit de wijze van beschrijving duidelijk zijn, dat met zulke beschrijvingen niets bindends beweerd, maar alleen iets wordt gezegd, dat de gedachten naar de geesteswetenschappelijke beschouwing van de lotsvraag oriënteert.'

R.Steiner



In vogelvlucht van waldorfschool in Stuttgart naar Leuvense steinerschool

Als op vraag van Emil Molt in september van het jaar 1919 de eerste waldorfschool haar deuren opent, komt een beweging op gang die in driekwart eeuw meer dan zeshonderd scholen voortbrengt – alle gebaseerd op de pedagogische inzichten van Rudolf Steiner. Het duurt echter nog vijfendertig jaar voor in België de eerste vrijeschool1 – zo genoemd naar het voorbeeld van de Nederlandse vrijescholen – officieel van de grond komt. Onder de bezielde leiding van Emile Gevers wordt dit initiatief in 1954 in Antwerpen gerealiseerd en vindt vrij vlug gevolg in de rest van het land.
De eigenlijke start van dit Antwerpse initiatief dateert eigenlijk van 1948. Van bestuurlijke structuur is nog geen sprake; leraren, ouders en medewerkers vormen één kern. Ondertussen rijzen er over heel Vlaanderen werkgroepen die antroposofische thema´s bestuderen uit de grond. De tweede steinerschool komt er echter pas in 1976. In oktober van dat jaar verwelkomt de Lierse steinerschool - in 1979 `De Sterrendaalders´ gedoopt - in haar eerste kleuterklasje achttien kinderen. Zes jaar later - in 1982 - zal ook Leuven zich geroepen voelen om dit na te volgen. De kiem van de Steinerscholen in België werd dus door de oprichting van de Antwerpse steinerschool gelegd, waardoor de ontstaansgeschiedenis van de Zonnewijzer is verbonden met die van de eerste Antwerpse steinerschool. Daarom is het relevant de impuls die aan het ontstaan van de Antwerpse school voorafgaat, nader te bekijken.

Ontstaan vrijeschoolbeweging in België

De Antwerpse steinerschool

De opening van de eerste steinerschool in België vond plaats op 11 en 12 september 1954. De Mededelingen aan de leden van de Antroposofische Vereniging in Nederland van oktober 1954 berichtten hierover:
“In de ware zin des woords was deze opening 'plechtig' te noemen, zoals alleen Belgen dit zo schoon uit kunnen drukken. En de leraren van de reeds bestaande scholen kregen het gevoel dal de Vrije Schoolbeweging - in de breedste zin van het woord - op dat moment herhoren werd. Dat bleek ook uit de toespraken der sprekers uit de omringende bonden. De heer Querido uit Engeland drukte dit uit door de oude legende naar voren te brengen over het ontstaan van de naam Antwerpen vanuit Hand-werpen (het verhaal van de held Brabo en de reus Antigoon). Hij zag het ontstaan van de Vrije School in Antwerpen als een nieuwe handgreep. Zo was het ook met dr. Lehrs uit Duitsland, die op de drie heilige plichten van de leraar wees, die dr. Steiner had gegeven. En elk van ons beleefde dit als een soort appèl tot vernieuwde verantwoordelijkheid en daaruit ontstond nieuwe kracht om gezamenlijk weer verder te gaan. De heer Pache, die Zwitserland vertegenwoordigde, eindigde zijn toespraak met de ontroerende woorden, dat door deze opening der Vrije school te Antwerpen voor vele kinderen die op dit moment gewacht hadden, de mogelijkheid werd geboren die weg te gaan, die ze zo innig wensten. Nederland werd door de heer Stibbe vertegenwoordigd en Frankrijk door mevr.Bideao, die beiden op hun eigen originele wijze hun gelukwensen uitspraken.
Dr. Lievegoed besloot de avond met zijn voordracht over de culturele en sociale taak van de opvoeding. Hij gaf een overzicht over de huidige cultuur. De mens die daar nu in staat, is als iemand die hier en daar een greep uit een compositie doet en uit de flarden het geheel niet meer kan lezen. Daarnaast stelde hij als beeld het Panorama van Mesdag te Den Haag, waar de mens, daar midden in staande en om zich heen schouwend (het is in een cirkel gebouwd), een grandioos compleet geheel uitgebreid ziet. Daaruit bouwde hij het tweede deel van zijn voordracht op, dit betrekkende op de taak van opvoeder. Het kind, dat in verschillende stadia de wereld als goed, schoon en waar beleeft en dit alleen als één geheel als volwassene kan beleven, wanneer het op de juiste manier op school en thuis in de kindertijd opgevoed en gerespecteerd wordt. Dan kan de mens de huidige cultuur pas leren zien en beleven als het Panorama van Mesdag. Dit is de taak van onze Vrije School in de toekomst. Daar ik ‘s avonds terug ben gegaan, heb ik de afsluiting met de voordracht (over de hoofdelementen van de steinerpedagogie) van de heer van Wettum niet meegemaakt. Maar met nieuwe kracht en herboren verantwoordelijkheid en ook met de diepste dankbaarheid, dat deze school ontstaan kon, zijn wij teruggegaan naar ons werk en zullen deze plechtige opening nog lang in onze herinnering blijven dragen.”
De zopas geopende school werd vanaf de opening opgenomen in de grote vrijeschoolbeweging die bij onze noorderburen al enkele decennia daarvoor van start was gegaan. Op de openingsdag waren alle omliggende landen vertegenwoordigd en droegen hun steentje bij door het geven van voordrachten in het centrum van de stad en hulp bij de eigenlijke opening. Onder hen waren sprekers, die nog het ontstaan van de antroposofie hadden meegemaakt en grondlegger Rudolf Steiner van dichtbij hadden gekend. Enkelen van hen hadden actief meegebouwd aan de eerste school in Stuttgart (1919) of Den Haag (1923).
De namen van deze eerste antroposofen doen waarschijnlijk wel een belletje rinkelen: Herbert Hahn, die voor het eerst in Antwerpen sprak voor een groot publiek in het C.A.W. (Comité voor Artistieke Werking); Ernst Lehrs; Werner Pache, die Sonnenhof in Arlesheim (Zwitserland) leidde; Wilhelm Rath uit Oostenrijk.
Maar het waren vooral Nederlanders die de meeste voordrachten gaven en de school van dichtbij volgden, de leraren vormden en begeleidden. Men had de aartsvader van de Antroposofische Vereniging in Nederland, de psychiater Willem Zeylmans; Bernard Lievegoed, eveneens psychiater en later een van de meest markante figuren binnen de antroposofische beweging in Nederland; de steeds felle Max Stibbe; Frits Julius en Matthieu Laffree uit Den Haag; Kees Van Der Linden, die mee aan het begin van de Geert Groteschool in Amsterdam stond. Ook Wim Veltman, naar aanleiding van deze biografie door de auteur bezocht, gaf reeds jong voordrachten, ondermeer over steinerpedagogie. Niet te vergeten is Daan van Bemmelen, die de eerste Belgische vrijeschool jaren van nabij volgde. Hij gaf de school veel praktische aanwijzingen die in de klassen direct toepasbaar waren.
Maar alhoewel de meeste mensen die hier zijn opgenoemd van Nederlandse origine zijn, was de initiatiefnemer van de Antwerpse vrijeschool een Belg, namelijk de uit Edegem afkomstige notaris Emile Gevers.

Emile Gevers als initiatiefnemer
In 1935 hoorde Emile Gevers (1918-1964) voor het eerst een voordracht van Rudolf Steiner en in 1937 werd hij bevriend met Theo Erik, oud-leerling van de waldorfschool te Stuttgart. Rond zijn twintigste verjaardag ontmoette hij dr. Willem Zeylmans van Emmichoven, de grote inspirator van de Antroposofische Vereniging in Nederland. Reeds op 21-jarige leeftijd, in 1939, was Emile Gevers de organisator van het eerste 'antroposofische' kamp in België en al in het voorjaar 1940 werden op Emils initiatief in Antwerpen openbare voordrachten door dr. Zeylmans gegeven, maar de oorlog maakte hieraan een einde. Tijdens de bezettingsjaren ging het werk voort in een kleine, maar zeer intensief werkende studiegroep. Na de oorlog, in de lente van 1946 kon het contact met Nederland weer worden opgenomen. Dr. Zeylmans, dr. Lievegoed en dr. Soesman kwamen weer naar België en er werden weer voordrachten en bijeenkomsten gehouden, namelijk een 'Pedagogisch Weekend' met medewerking van de heer en mevrouw van Wettum en mevrouw van Leeuwen. Het pedagogisch weekend van 1946 is niet zonder gevolgen gebleven, want langzamerhand groeide de belangstelling voor antroposofie. Er was dan wel belangstelling, toch bleef zij zeer gering.
Voor Emile Gevers en zijn vrienden was het een moeizame weg. Maar het is in het wezen van de antroposofie dat zij zich tot de vrijheid van de mens richt. Deze vrijheid moet dan ook eerst geschapen worden, bij iedereen op zijn eigen manier.
Emile was de jongste notaris van de stad en had een grote, bloeiende praktijk, die hem veel aandacht kostte. Toch had hij deze materiële basis nodig, vooral voor de school die hij toen reeds voor ogen had. Er waren namelijk nog geen schenkers en geen oudergroep. Via zijn beroep zou hij een breed publiek bereiken, bijvoorbeeld in de serviceclubs, waardoor hij ondermeer de pedagogie van Rudolf Steiner kon bekendmaken.
Ook als lid van de Internationale Initiatiefgroep met als trefpunt de zogenaamde Arlesheimer Januarkreis, die grote openbare conferenties in verschillende landen inrichtte, bereikte hij een groot publiek. Voor Emile was het niet voldoende om alleen maar voordrachten te geven en te organiseren. Antroposofie moest volgens hem ‘zichtbaar' worden. Er moest iets gerealiseerd worden. Ideeën moesten worden omgezet in daden. Dat het een school, een succesvolle school zou worden, was iets waarvoor Emile Gevers zich tot zijn dood in 1964 heeft ingezet. Het resultaat was het ontstaan in 1954 van de eerste vrijeschool in België .
Het is noemenswaardig te vermelden dat in de eerste Belgische steinerschool op het gebied van de pedagogie de autonomie van het college van leraren bestond en in deze eerste school op financieel vlak de behoefteregeling voor de leraren werd toegepast. Zelfs in 1965 toen er voor het eerst subsidies kwamen - en ook daarna. Na jarenlange en moeilijke besprekingen met de overheid werden deze nog intern herverdeeld. Uit het voorgaande blijkt dat de Antwerpse vrijeschool, door het zich verbinden met de visie van de antroposfische noorderburen, voor de Belgische vrijeschoolbeweging een stevig geestelijk fundament heeft gelegd, waarop later tal van initiatiefnemers die een steinerschool willen oprichten, zullen voortbouwen.
Het merkwaardige is dat de initiatiefnemers van de Leuvense steinerschool de mosterd ergens anders haalden. Want toen in 1980 op vraag van enkele enthousiastelingen die het plan hadden opgevat om een steinerschool op te richten, een voordrachtenreeks werd georganiseerd met als spreker onder andere de 'grote' Willem Veltman, bleek er weinig of geen interesse te zijn vanuit het Leuvense. Luc Cielen, een van de initiatiefnemers en momenteel in België een van de grootste deskundigen op het gebied van steinerpedagogie en antroposofie, trok dan maar naar Antwerpen en richtte er ondertussen een steinerschool, een muziekschool en een onafhankelijke school op.
In 1981, een jaar na de bijeenkomsten van Willem Veltman en 'de zijnen' ontstond er terug een initiatiefgroep.



De weg naar een Leuvense steinerschool - of drie moeders voor een school

Jan Verlooy, een ouder die de school bijna van het begin mee heeft gedragen en later is gaan lesgeven in de bovenbouw, verwoordde in een interview over het ontstaan van de school het volgende in verband met het eerste kerstspel: “Ik weet nog goed hoe we op het podium van een piepklein zaaltje ergens in de stad stonden en de spanning tastbaar, voelbaar was. Maar na die eerste opvoering van het Kerstspel uit Oberufer had ik het gevoel dat we nu pas echt een vrijeschool waren.”
Het is daarom verwonderlijk te vernemen dat bij een van de drie oprichtsters, Marina Wouters, de interesse voor een vrijeschool ontstond na het zien van een Oberufer-kerstspel in Nederland. Kort daarna, in januari 1981, vond de eerste bijeenkomst rond 'het ideaal steinerschool' plaats bij Marina thuis, samen met Anne Loomans en Hildegard de Leyn.
Ook bij Anne was de impuls op een bijzondere manier ontstaan. Zij had een droom over een school voor haar kinderen en de volgende dag vond ze een briefje van Marina en Hildegard, die op zoek waren naar mensen die mee een steinerschool in Leuven wilden oprichten. Om iets meer te weten te komen over de steinerschool ging ze naar de bibliotheek, las enkele zinnen in een boek van Steiner en wist meteen: dit is wat ik zoek.
Drie moeders dus die op zoek waren naar onderwijs voor hun kinderen. Ze zochten een school waar hun kinderen werkelijk kind mochten zijn. Op de eerste vergadering die ze i.v.m. de oprichting van de school hielden, werd Peter Vandenberghe uitgenodigd om vanuit zijn ervaring te spreken over de oprichting van de steinerschool van Gent. Later werden mensen aangetrokken die konden vertellen over steinerpedagogie en werden de oprichtingsvergaderingen afgewisseld met studie- en leesbijeenkomsten. Uit deze studie– en leesbijeenkomsten, maar vooral door het vuur van de drie enthousiaste moeders, groeit een groep mensen die hun tanden hebben gezet in het plan om een vrijeschool te verwezenlijken – wat ze ook lukt.

De enthousiaste jaren

In `no time´ van ideaal naar verwerkelijking.
Als in het Leuven van begin jaren tachtig Jos Verhulst en Remy Vandenbosche – beiden lid van de Antroposofische Vereniging – bij boekhandel Johannes een advertentie zien hangen met de vraag of er mensen willen meewerken aan de oprichting van een Leuvense steinerschool, gaan ze daar in hun jeugdig enthousiasme dadelijk op in. Voor ze zich er goed en wel van bewust zijn, zitten de twee vrienden met de initiatiefnemers - voornamelijk moeders - van het `project steinerschool´ aan de vergadertafel. De initiatiefnemers kennen elkaar al vanuit een door Marina, Anne en Hildegard opgerichte studiegroep die allerhande antroposofische thema´s onder de loep neemt. Toch zijn alleen Jos en Remy lid van de Antroposofische Vereniging. Dat de impuls om een steinerschool op te richten uit deze hoek komt, is trouwens niet zo verwonderlijk.
Wie zich in de antroposofie van Steiner verdiept, wordt op het moment dat hij kinderen heeft, geconfronteerd met de vraag van het kind en zijn opvoeding. De gezichtspunten die ontstaan vanuit de door Steiner geïnspireerde pedagogie zijn zo hoopgevend dat kosten noch moeite worden gespaard om deze in de praktijk te kunnen omzetten. Vandaar het initiatief van Anne Loomans, Hildegard De Leyn en Marina Wouters om folders aan het raam van boekhandel Johannes (en andere winkels) te hangen – met goed gevolg. De eerste vergaderingen blijken heel vruchtbaar. Zo vruchtbaar dat er besloten wordt om – na veel studie en verdieping - van start te gaan met een kleuterklasje en een eerste klas vanaf september 1982. Ook de naam voor het toekomstige schooltje komt tijdens die eerste vergaderingen uit de bus: de Zonnewijzer. De naam - gesuggereerd door Remy Vandenbosche - verwijst symbolisch naar het hoogste zonnewezen dat ooit op aarde heeft geleefd.
Nu de pioniers op ideëel vlak tot een overeenkomst zijn gekomen, dienen de idealen een eerste vorm te krijgen. Om een klas te vormen zijn er in de eerste plaats kinderen en een leerkracht nodig. Men is al verzekerd van de aanwezigheid van de kinderen van de initiatiefnemers en hier en daar zijn er nog vrienden en kennissen die in het project geloven en hun kinderen naar de Zonnewijzer willen sturen. Leraren vinden blijkt ook geen probleem te zijn: Mirjam Roossens wil de kleuterklas leiden en Gerda Dekegel neemt de eerste klas voor haar rekening. Toch lijkt het erop dat het aantal leerlingen te laag is om van start te gaan. De ouders moeten er immers voor gaan zorgen dat via financiële steun het schooltje overeind kan blijven. Om leerlingen aan te trekken, gebruiken de oprichters vooral mondelinge reclame. De reacties zijn talrijk en Jos Verhulst – die als vrijgezel meer tijd over heeft dan de drukbezette ouders en hen van veel taken ontlast – krijgt telefoon na telefoon van mensen die hun kinderen willen inschrijven. Maar de meeste krabbelen terug als ze te weten komen dat het schooltje nog geen onderdak heeft gevonden en de initiatiefnemers pas willen overgaan tot het huren van een pand als er genoeg inschrijvingen zijn. Een penibele situatie, want zonder gebouw komen er geen inschrijvingen. En om een pand te huren zonder te weten of er tegen de maand september wel genoeg inschrijvingen zullen zijn om het geheel te dragen; daar hebben de pioniers niet veel zin in. Als dan in de Zwarte Zustersstraat een geschikte locatie wordt gevonden, blijft de twijfel rond het wel of niet kunnen betalen van het huurgeld bestaan. Er worden contacten met de eigenaar van het pand gelegd en een huurcontract wordt opgesteld – maar niemand durft het te tekenen. Begrijpelijk, want diegene die zijn handtekening zet, is de dupe als het project de mist ingaat. Uiteindelijk is het Jos Verhulst die op een avond – hij breekt zich al uren het hoofd over wel of niet doen – de stap zet en er op vertrouwt dat alles goed zal verlopen. Hij tekent het huurcontract. Om de huurkosten te drukken, zal het gezin van medeoprichtster Marina Wouters in de school gaan wonen en een deel van de huur betalen. Eindelijk is de kogel door de kerk; de Zonnewijzer is voor de buitenwereld zichtbaar geworden, wat vrij vlug resulteert in het stijgen van het aantal inschrijvingen. In september starten juf Gerda en juf Mirjam het schooljaar met in totaal 28 kinderen. Er heerst een echte feeststemming in het schooltje en er wordt door iedereen geholpen waar maar kan. En er is werk met hopen, maar...niets moet. Nu ja, eigenlijk moet er heel veel, maar door de goede stemming voelt het zo niet aan. Alles gebeurt vanuit een doodgewone vanzelfsprekendheid. De samenhorigheid is enorm en de wil om te slagen verzet bergen. Zo wordt er al het in het tweede jaar een kerstspel opgevoerd, wat bij sommigen het gevoel geeft dat de Zonnewijzer nu een échte steinerschool is. Al vrij vlug wordt - door de snelle toename van het aantal leerlingen – het aanpalende pand door de Zonnewijzer ingepalmd en in gereedheid gebracht om er in september van het derde jaar na de oprichting, de kinderen en hun leraren te kunnen ontvangen. Eigenlijk is het verworven pand de woonst van Jan Verlooy en zijn gezin en leeft er buiten Marina Wouters en haar gezin dus nog een jong gezin in het schoolgebouw. Zo gaat dat soms als je iets wilt realiseren. In iets meer dan twee jaar tijd realiseerden ouders, leraren en sympathisanten vanuit een gezamenlijk ideaal een klein schooltje waar een tachtigtal kinderen school lopen.
Eigenlijk zijn de twee panden nu al niet meer toereikend en begint men stilaan uit te kijken naar een betere locatie, maar steeds met de vraag of het financieel haalbaar is om in het dure Leuven een betaalbaar én geschikt pand te vinden.

De explosieve groei

Bij de start van het derde schooljaar zijn er al twee kleuterklassen en telt de school tachtig leerlingen. In juni beëindigt de Zonnewijzer het schooljaar met bijna honderd leerlingen, Van een `boom´ gesproken! Ook op sociaal vlak gebeuren er prachtige dingen. De leraren worden – omdat de school noch erkend, noch gesubsidieerd is - betaald van ouderbijdragen en inkomsten van festiviteiten. Wat ze krijgen is niet veel. Er wordt naar de persoonlijke situatie van de leraar gekeken en aan de hand daarvan wordt in onderling overleg het maandloon (naar behoefte) bepaald. Dit kwam gedeeltelijk voort uit idealisme, maar waarschijnlijk meer uit economische noodzaak. Het feit dat de school eigenlijk een privé-school is, heeft wat de geestesvrijheid betreft een enorm voordeel op het erkend en gesubsidieerd onderwijs; er is geen staatsbemoeienis. De pedagogische integriteit zoals Rudolf Steiner die voor ogen had toen hij de `waldorfschule´ mee gestalte gaf, wordt niet bedreigd of bepaald door een instantie van buitenaf, maar vloeit voort vanuit de relatie tussen kind en opvoeder.

‘Het is nooit de bedoeling van Steiner geweest om een nieuw soort methode-onderwijs te ontwerpen, maar wel om een impuls te geven aan de vorming van nieuwe mysteriescholen.’ Bernard Lievegoed

In de eerste drie jaar van het bestaan van de Zonnewijzer is Jos Verhulst de administratieve spil van de school: hij regelt het papierwerk, zoekt nieuwe leraren en legt contacten met de overheid. Sommigen noemen hem ook wel de geestelijke vader van de Zonnewijzer. Als hij na drie jaar hard werken tot de conclusie komt dat zijn taak er in Leuven opzit – de school telt inmiddels een honderdtal leerlingen - verlaat hij de schoolgemeenschap om zelf les te gaan geven aan de bovenbouwleerlingen van de Antwerpse steinerschool. Samen met hem vertrekt ook juf Gerda, die hij in de school heeft leren kennen en waarmee hij gelukkig is getrouwd. Dat met het vertrek van Jos een nieuwe fase in het schoolleven is begonnen, staat buiten kijf. Waar hij steeds klaar stond om te helpen en te inspireren, ontstaat nu een vacuüm, dat door de hele schoolgemeenschap dient te worden ingevuld. De mensen die zich hiervoor geroepen voelen, gaan er vanuit dat de eigenlijke pioniersfase voorbij is en een `onderonsschooltje´ niet meer kan. Zij zijn vragende partij om een nieuwe schoolstructuur, omdat de oude op de helling staat. Vanuit het standpunt van de groei van de school – van achtentwintig kinderen in het eerste jaar naar bijna honderd in het derde jaar, betekent bijna een verviervoudiging van het aantal kinderen – lijkt het vanzelfsprekend dat de organisatie dient aangepast te worden. Een groei vraagt vaak naar meer vermogen.
De komende jaren groeit het aantal leerlingen nog sterk aan. Zo sterk dat er zelfs vijf kleuterklassen zijn en er een dubbele stroom ontstaat in de onderbouw. Het leerlingenaantal loopt in 1989 op tot tweehonderd negentachtig kinderen in kleuterhuis en onderbouw (bovenbouw moet nog worden opgericht). Het is wat leerlingenpopulatie betreft het hoogtepunt van de Zonnewijzer – althans voor de onderbouw en de kleuters. De school bestaat ondertussen zeven jaar en een volgende stap in haar ontwikkeling is het zich losmaken van de fusie met Lier, Turnhout en Hasselt, om een onafhankelijke gesubsidieerde steinerschool te zijn – wat in november 1989 ook gebeurt. De explosieve groei van de school heeft gevolgen gekregen op bestuurlijk vlak. Lieve Vansintjan – die heel wat beleidstaken vervult – verwoordt het in de Regenboog als volgt:

`Wat diende te gebeuren, gebeurde omdat telkens weer iemand het probleem opnam, andere mensen enthousiasmeerde en de verantwoordelijkheid nam te doen wat moest. Deze stijl van beslissen en handelen vindt zijn grens in de groei van de school. Dit is een normaal verschijnsel, eigen aan elke groeiende organisatie. Onze school verliet de pioniersfase en kwam in zijn groeifase. Hiermee gaan groeipijnen en crisissen gepaard.'

De crisissen en groeipijnen laten van zich horen. Maar; de pioniersfase verlaten? Waar zijn al die mensen die een bovenbouw willen dan mee bezig?

‘Tegen het berekenbare van het wereldlichaam komen de luciferische machten op, tegen het met vrije intelligentie en vrije wil werkende, de ahrimanische.’ Rudolf Steiner


Weggeleide subsidiëring of gesubsidieerde afleiding?

Na de oprichting in 1982 ontstond een Pedagogisch College, een Schooloverleg en een Financieel Comité. In 1984 werd dit niet langer als haalbaar gezien en werd door een mandaatgroep een nieuwe schoolstructuur uitgedacht. Voortaan bestaat de schoolstructuur uit een SchoolOverleg (hoogste orgaan waarin iedereen mag zetelen), een AgendaCommissie die zich om het besturen bekommert (zonder beslissingsrecht), een Dagelijkse Werking, bestaande uit ouders en leraren, die gemachtigd is om snelle beslissingen te nemen en een Pedagogisch College. Bekeken vanuit de sociale driegelding van het organisme zien we duidelijk dat een rechtsorgaan (AC), een economisch orgaan (SO) en een geestesorgaan (PC) hun plaats krijgen in de schoolstructuur. In de ontstane structuur neemt de Dagelijkse Werking een heel bijzondere plaats in. Enerzijds doet ze de driegeledingsgedachte teniet, daar ze een vierde orgaan vormt, dat beslissingen kan nemen zonder de andere organen te raadplegen. Dit kan ze, omdat ze gemandateerd is om – wanneer er geen tijd is om de andere groepen te horen - autonoom te beslissen. In de wetenschap dat beslissingen vallen `als de tijd er rijp voor is´, rijst de vraag bij heel wat betrokkenen wie dat moment dan bepaalt, en of er dan wel werkelijk tijdsgebrek bestaat. Het is voor sommigen niet ondenkbaar dat `het geen tijd meer hebben´ een subjectief tintje krijgt en leidt tot een positie binnen de school die het mensen mogelijk maakt (vanuit macht) het gezegde te bezigen: “Wij moesten een snelle beslissing nemen. Er was geen tijd om jullie te horen.” Het `geen tijd meer hebben´ is het teken aan de wand dat weergeeft dat mensen binnen de schoolgemeenschap elkaar minder gaan ontmoeten; ze leven in verschillende `tijden´ of ademen niet in hetzelfde ritme. Dat er zich weer tal van praktische beslommeringen voordoen, speelt dit zogenaamde tijdsgebrek in de hand. Er is natuurlijk veel te doen, want ondertussen wordt de verhuis naar een beter schoolgebouw in de Weldadigheidsstraat druk voorbereid. Tijdens de grote vakantie van 1985 komt de schoolgemeenschap dan in volle beweging en verhuist ze `hebben en houden´naar de nieuwe locatie, naast freinetschool `De Appeltuin´. Het volgende schooljaar kan beginnen, en wel met enkele pas aangeworven vakleerkrachten. Wat bijzonder is, is dat het wel of niet aannemen van deze krachten mee bepaald wordt door subsidieerbaarheid, wat eigenlijk weinig of niets zegt van de bekwaamheid van de lesgever, maar wel of hij al dan niet bevoegd is. Dit gegeven ontgaat de schoolgemeenschap en zij laat zich in haar beslissing leiden door externe factoren en niet door wat uit haar eigen wezen naar voor komt. Dit betekent een beperking van de vrijheid van keuze. Feit is wel dat de Zonnewijzer nog gefusioneerd is met Lier en via die weg subsidies krijgt en dus iets meer vrijheid behoudt. Dit verandert in 1989, als de Zonnewijzer een onafhankelijke gesubsidieerde lagere school wordt en eindelijk op eigen benen staat – zij het dan ondersteund door de staat. Met de – nu eigen - subsidies probeert de school creatief om te gaan, wat ruim interpreteerbaar is en soms ook tot gewetensvragen leidt. Welke morele verantwoordelijkheid heeft de Zonnewijzer naar de overheid (lees:gemeenschap) toe? Dat de schoolgemeenschap Zonnewijzer de koers van het afhankelijk worden van subsidies is gaan varen, betekent een zware last die ze met zich mee dient te dragen - weliswaar in ruil voor het materiële comfort dat het overheidsinkomen met zich meebrengt. Maar: het is op economisch vlak wel een geslaagde poging tot integratie in de grote maatschappij! Gezien het wezenlijke van een vrijeschool blijven er echter vragen rijzen over hoe er met dit overheidsgeld op een morele wijze kan worden omgegaan. Want aan dit geld hangen afspraken vast. Afspraken die heel moeilijk – of niet - zijn na te komen zonder het ideaal van een steinerschool te verloochenen.
Niet alleen rond de visie op overheidsgeld bestaat verdeeldheid, ook rond de keuze van de officiële naam van de school. Wordt het Zonnewijzer of Leuvense Rudolf Steinerschool?

‘Want de vrijheid is als feit aan ieder mens, die zichzelf in de huidige periode van de mensheidsontwikkeling begrijpt, direct gegeven. Niemand mag zeggen, als hij niet een duidelijk feit ontkennen wil: vrijheid is er niet.’ Rudolf Steiner

De relatie ouders-leraren

In een steinerschool zijn het ouders die de leraren voor hun kinderen `aantrekken´.
In de beginjaren van de Zonnewijzer is dat niet anders. Nogal logisch; de Zonnewijzer is een ouderinitiatief! Ouders en leraren zoeken samen naar wat het beste is voor `hun´ kinderen. De gezamenlijke zorg voor de kinderen bundelt de krachten, die nog versterkt worden door het vuur van het enthousiasme. De wil om een goede plaats te creëren is zo groot dat persoonlijke belangen opgaan of sublimeren in het collectief belang. De persoonlijke – meestal vriendschappelijke – band tussen allen die meewerken aan het `project Zonnewijzer´ is de lijm die de sterk verschillende individuen bijeen houdt. Komt daar nog bij dat er bergen werk dienen te worden verzet, zodat men `als één man´ de handen uit de mouwen steekt. Veel tijd om na te denken is er dankzij de praktische beslommeringen niet. En zowel ouders als leraren werken hard. Toch ontstaat er al in 1985 een ouderwerking die meer doet dan enkel klussen en poetsen. Deze groep enthousiastelingen neemt het initiatief om antroposofie meer publieke bekendheid te geven, vooral door het organiseren van voordrachten, maar ook door `het uitdragen van de boodschap´ - als het even zo mag worden genoemd. Dit `uitdragen´ hoeft niet te worden verward met de op zondagochtend langskomende Getuigen van Jehova, maar heeft meer het karakter van werkgroepen die een of ander antroposofisch thema behandelen. Vooral het bestuderen van de sociale driegeleding komt in de Zonnewijzer veel aan bod. Er kan zeker niet gezegd worden dat in de schoolgemeenschap geen hang naar spirituele diepgang is. De mensen die naar geesteswetenschap hongeren, vinden elkaar waar nodig! Maar ondertussen blijft het schoolleven wel balanceren op het slappe koord tussen innerlijke verdieping en praktische uitvoering. Dit komt vooral aan het licht als er in de school nog maar eens commotie ontstaat, ditmaal rond het feit dat het huurcontract van de school op zijn einde loopt. Nu, een mens zou van minder wakker liggen. En velen vinden ook `s nachts de slaap niet. Gelukkig doet de bevoegde minister een tegemoetkoming en hij zorgt ervoor dat het huurcontract met een jaar wordt verlengd, wat natuurlijk leuk is, maar uiteindelijk het huisvestingsprobleem alleen maar vooruitschuift, zodat tegen 1987 toch een ander gebouw moet worden gevonden.
Alsof er energie op overschot is, ziet een ander initiatief datzelfde schooljaar ook nog het daglicht: de werkgroep bovenbouw. Dat ze er vlug bij zijn, is het minste dat je kan zeggen, want de onderbouw heeft momenteel vier klassen en dan lijkt klas negen van de onderbouw nog ver weg. De betrokkenen zijn echter niet alleen héél vooruitziend, maar ze zijn zich ook bewust van het feit dat er voor er aan een klas negen kan worden begonnen, er sowieso al klassen zeven en acht aanwezig moeten zijn. En dan te bedenken dat de beslissing of de Zonnewijzer verder zal gaan dan klas zes nog niet is genomen. Toch houdt dit de werkgroep bovenbouw niet tegen om reeds in een ideevormende fase de nodige krijtlijnen voor een mogelijke bovenbouw uit te zetten. Tegelijk met het verschijnen van een eerste structuur voor een mogelijke bovenbouw wordt de school bezocht door iemand van de Nederlandse schoolbegeleidingsdienst om de bestaande organisatie van de school bij te sturen. Dit leidt tot een verhitte vergadering die de school in twee kampen verdeelt: het ene kamp wil een horizontale schoolstructuur, het andere een verticale. Een opmerkelijk fenomeen: in enkele weken tijd breken wel twaalf kinderen een arm, been of vinger! Ook de ouders-lerarenconferenties vertonen breukneigingen, omdat men de schoolweek van zes naar vijf dagen wil brengen. Het is de eerste echte diepgaande crisis in het korte bestaan van de Zonnewijzer. En die laat de schoolgemeenschap op haar grondvesten daveren en zet ouders lijnrecht tegenover leraren. Het is de aanzet tot een starre houding van het lerarencollege naar ouders toe, die zich hier voor het eerst manifesteert, maar die voordien bij sommigen al latent aanwezig was. De ouders ervaren dit alsof hun geestelijke inbreng niet langer gewenst is. En er zijn nog meer breuken: door gebrek aan huisvesting verhuizen drie klassen – waaronder de eerste klas uit de zopas opgerichte dubbelstroom – naar een oud gebouw in de Vaartstraat. De verhuis zorgt er wel voor dat de zinnen even kunnen worden verzet en men bundelt de krachten nogmaals. Een ander lichtpunt in deze moeilijke periode van de Zonnewijzer komt met de opvoering van het paradijsspel. Het is de eerste keer dat dit toneelstuk in de school wordt opgevoerd – een welkome primeur dus. Om de manke communicatie in de schoolgemeenschap te verbeteren, wordt voortaan elk gezin op de hoogte gehouden van het reilen en zeilen in de school. Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van de Vrijdagspost, een wekelijks blad, dat belangrijke mededelingen in verband met het schoolleven tot bij de ouders brengt.
Dat breuken niet noodzakelijk negatief zijn, bewijst het feit dat de fusie met Lier wordt verbroken, om nadien onafhankelijk te kunnen worden. Dat de statuten stof tot nadenken geven, wordt in het volgende hoofdstuk aangehaald.
Uiteindelijk zal het schooljaar 1989-1990 officieel starten met een verticale structuur (met een schoolhoofd) wat ertoe leidt dat veel mensen zich bedrogen voelen. Begrijpelijk, omdat zij menen dat een steinerschool nu eenmaal vanuit de basis wordt gedragen (horizontaal) en niet door een of ander orgaan dat daarboven staat (verticaal) wordt bestuurd, maar wel in vrijheid van bovenaf geïnspireerd.


Een onafhankelijke gesubsidieerde vrije basisschool

23 november 1989 of: What´s in a name?

De Zonnewijzer start het schooljaar 1989-1990 als onafhankelijke gesubsidieerde vrije basisschool. Om te kunnen functioneren binnen een wettelijk kader dat de beleidsmensen enige veiligheid biedt bij eventuele ernstige problemen, gaat men over tot het aanvragen van het statuut Vereniging zonder winstoogmerk. Wat verwonderlijk is, is niet dat het statuut in het staatsblad van 23 november 1989 wordt bekrachtigd, maar wel dat de naam van de vzw niet de Zonnewijzer luidt. Een naam toch die symbool staat voor het wezenlijke van de school. Voor de buitenwereld draagt de school echter – volgens de statuten - de naam Rudolf Steinerschool Leuven. Er is een enorm verschil tussen een naam die gewoon aanduidt tot welk net een school behoort en een naam die het wezenlijke van het benoemde vertegenwoordigt. De zeven beleidsmensen handelen naar eigen vermogen, zonder feedback van de Algemene Vergadering (voorheen Schooloverleg), want zij zijn de enige leden van deze AV. Ondertussen probeert men beleidsmatig een en ander gestructureerd te krijgen en komt er iemand van Avalon-organisatieontwikkeling deskundig advies geven.
De Regenboog staat dan weer bol van artikels over diplomavoorwaarden voor en subsidieerbaarheid van personeel. De schoolgemeenschap krijgt het ene pak papier na het andere om de oren geslagen.
In de toneelzaal zorgt een hilarische carnavalviering er voor dat de beleidsperikelen even worden vergeten. Met veel kolder worden leraren, ouders, secretariaatsmedewerkers en zelfs heilig huisje euritmie op de korrel genomen. Maar ook het fel betwiste niveau van de school – al dan niet sofisch – wordt aan de kaak gesteld. Lachen, lachen en nog eens lachen. En dat doet deugd, dat sterkt aan. Maar algemeen bekeken is dit eerste onafhankelijke jaar een rommeltje van jewelste en lopen heel wat betrokkenen rond met een dubbel gevoel.
Een chaotische tijd
Met de start van een bovenbouw in september 1990 komen ook enkele nieuwe leraren de school vervoegen – waaronder een paar vakleerkrachten. Zij doen een nieuwe wind door de school waaien, maar omdat zij in de Vaartstraat les geven, is het contact met de rest van de school in de Weldadigheidsstraat niet optimaal. Communicatie is sowieso een knelpunt binnen de schoolgemeenschap. Vooral tussen ouders en leraren loopt het vaak mis en je zou de vraag kunnen stellen vanwaar die contactstoornis – want dat is het in feite toch - komt. We werken eraan, is een herhaaldelijk geponeerde stelling. Via allerlei wegen gaat men dit euvel te lijf, maar de ware grond van de zaak raakt men niet: je moet met twee zijn om te communiceren. Ook met de buitenwereld probeert de Zonnewijzer contact te leggen. Via een voordrachtenreeks voor het grote publiek en een hele week open kennismakingsmomenten wordt de school (en haar doel) aan de man gebracht. Er trekt zelfs een reizende tentoonstelling rond, met kunstwerken van de kinderen van de school. Een teken van zelfzekerheid, zo kan je het noemen als je de buitenwereld tegemoet durft te treden. Gezien de omvang van de school is het ook het moment om zich te tonen.
Of ze innerlijk sterk genoeg staat, daar rijzen twijfels over, want een verdeeld huis is een kwetsbaar huis. Maar zolang er nog dromen worden nagejaagd, is er nog leven. Een van die dromen is het verwerven van een eigen schoolgebouw. Een groep mensen binnen de school is in eerste instantie op zoek naar een geschikte locatie voor een nieuw schoolgebouw. Over de vorm van het toekomstige gebouw is men het al vlug eens dat deze scheppend moet kunnen inwerken. Het kan dus ook nog dat men het in de schoolgemeenschap vlug met mekaar eens is. Voor een van de leraressen is het schooljaar 1991-1992 echter geen droom, maar een nachtmerrie. Haar zoontje, Joost Meijvis, overlijdt in februari van dat jaar op achtjarige leeftijd. Of hoe dicht vreugde en verdriet bij mekaar kunnen liggen, want de Regenboog ademt geen rouwsfeer uit, maar een carnavalsfeer.
Maar het leven gaat door en de Zonnewijzer leeft en gaat zijn tiende jaar in: kinderen mogen naar school komen vanaf drie jaar, er wordt naschoolse opvang voorzien voor kleuters en onderbouwleerlingen, er start een peuterklasje (naast drie bestaande kleuterklassen), er is een optie genomen op een bouwterrein in Heverlee en er zijn bouwplannen (de kosten komen op honderd vijfenzeventig miljoen oude Belgische frank ofwel vier miljoen driehonderd vijfenzeventigduizend euro geraamd).
Waar minder leven in zit, is de Regenboog. Hij verschijnt in plaats van maandelijks, nu nog tweemaandelijks en lijdt soms aan magerte. Af en toe is hij zelfs brutaal, wat wel aan de honger te wijten zal zijn. Zo verscheen in februari 1994 volgende mededeling:

'Ouders zijn vaak niet geschikt om aanpassingswerken te doen, maar kunnen zich nuttiger maken met het onderhoud van de school. De ouders dienen daar steeds aan herinnerd te worden.'

Wie de schrijver van dit weinig tactvolle stukje is, staat er niet bij vermeld. Het zet wel de toon van hoe er in de schoolgemeenschap naar ouders wordt gekeken. Als datzelfde jaar in allerijl de plannen om de grond in Heverlee aan te kopen van tafel worden geveegd, om snel de Foyer Remy in Wijgmaal aan te kopen, waait het stof hoog op. Vooral de `snelle beslissing´ kon bij velen niet door de beugel. Bovendien heeft het beleid van de school om te mogen bouwen een overeenkomst met de overheid gesloten,die er op neerkomt dat er geen tweede vestiging van de Leuvense Rudolf Steinerschool op Leuvens grondgebied mag komen en het leerlingenaantal van de Zonnewijzer niet meer dan vierhonderd vijftig mag bedragen. (Op dat moment lopen er driehonderd eenennegentig kinderen school) Maar gedane zaken nemen geen keer, en het bouwproces dat nu op gang komt – en dat uiteindelijk meer dan zes jaar zal duren - zet de hele schoolgemeenschap in beweging. Op dinsdag 10 mei 1994 worden – tijdens een zonsverduistering! – de drie architecten die het nieuwe schoolgebouw zullen ontwerpen, gekozen. Vijf jaar na de administratieve onafhankelijkheid heeft de schoolgemeenschap een nieuw richtpunt voor de toekomst. Nog hetzelfde jaar voeren de laatstejaars hun eindtoneel Peer Gynt op in de gewezen toneelzaal van de Foyer Remy. In de nieuwe school zal deze zaal dezelfde functie krijgen als voorheen.

Een stukje voorgeschiedenis van het terrein, eens het eigendom van een groot man, waarop het nieuwe gebouw zal worden gebouwd.…

Edward Remy begon zijn taak te Wijgmaal in 1855. Hij stierf in Leuven op 3 maart 1896. Uit de beoordeling van tijdgenoten, sommigen zelfs naaste medewerkers, bleek de ontzaglijke stuwkracht die uitging van deze onvermoeibare werker en doordrijver. Verder werd gewezen op wat hij ook buiten Wijgmaal gepresteerd had. Zijn werkkring omvatte dus veel meer dan de reeds aanzienlijke realisaties die we van hem kennen in onze onmiddellijke omgeving. Edward Remy treedt naar voor als één van de meest invloedrijke figuren: als mens, als industrieel, als sociaalvoelend werkgever en als edelmoedig mecenas. Zelfs door alle eer en roem is hij gebleven wat hij was: een eenvoudig, in-goed mens, die weinig tijd verspilde aan woordenkramerij. Een man van daden. In 1855 kocht Edward Remy een watermolen op de Dijle en een groot herenhuis gelegen op de linkeroever. Oorspronkelijk bestond de fabriek uit een olieslagerij, een maalderij en een rijstpellerij. Op ongeveer dertig jaar tijd groeide het uit tot één van de meest bloeiende bedrijven van ons land.Rond 1900 werden de eerste gebouwen van het nieuwe gebouwencomplex Remy aan de vaart opgetrokken. Later groeide het uit tot het grootste stijfselfabriek van West-Europa, met verschillende vestigingen in het buitenland.Dit is het gebouwencomplex van de Remy-fabrieken gelegen langs de vaart Leuven-Mechelen. De eerste gebouwen dateren van het einde van de negentiende eeuw. De straat van de fabriek naar de spoorweg toe werd na de fusies van de gemeente Remylaan genoemd, als aandenken aan Edward Remy, de man die Wijgmaal bekendheid gaf. Daar lag ook de overzetschuit om mensen die in 't Plaveifabriek werkten, naar hun werk te brengen. Foyer-Remy werd op 1 april 1930 in gebruik genomen. Naast de ruime feestzaal waarover alle maatschappijen konden beschikken, was er in de linkervleugel ook een afdeling waar de sociale en medische diensten ondergebracht waren. Het geheel was bedoeld als een 'haard' waar iedereen zich thuis kon voelen.

Bouw– en rouwproces

Eind 1994 zijn de drie architecten klaar met hun lange en intense beeldvorming en leggen ze de eerste schetsen voor. De ontwerpfase duurde langer dan verwacht, mede door de delicate sociale en stedenbouwkundige situatie van de plaats waar de nieuwe school zou verrijzen. Parallel met het moeizame ontwerpproces voor de school, loopt het al even moeizame verbouwingsproces van de beleidsstructuren. Nog steeds staat de relatie ouders-leraren op de agenda, terwijl het hoofdthema van beleidsberichten hoe langer hoe meer `koop– en draaggeld´ blijkt te zijn. Ondertussen lobbyen Lode Claessen en Lieve Vansintjan van hier-naar-ginder om een specifiek leerplan voor de Steinerscholen door de overheid te laten erkennen. Voor de afvaardiging naar de Federatie van Steinerscholen krijgen Maria Voorspoels, Johan Dehaes en eerder genoemde Lieve Vansintjan van de schoolgemeenschap het mandaat om de Zonnewijzer te vertegenwoordigen. Een opmerkelijk gebeuren dat schooljaar is het drastisch bezuinigen op vakleerkrachten vreemde talen, terwijl de opvangjuf het riante loon van tweehonderd vijftigduizend frank (zesduizend tweehonderd vijftig euro) per jaar ontvangt. Op zich niet veel voor een jaarloon, ware het niet dat er maar zes uur per week opvang is voorzien. Opvang lijkt trouwens meer en meer aan de orde van de dag, want veel kleuters blijven ook in de namiddag. Dit gebeurt in onderling overleg tussen kleuterleidsters en ouders. De plannen - die er trouwens al waren - om kleuters een hele dag naar school te laten komen zijn uitgesteld tot de aankomst in het nieuwe gebouw in Wijgmaal. Maar wanneer zal dat zijn?
Als in het schooljaar 1995-1996 de langverwachte bouwtoelating wordt afgeleverd, kan de schoolgemeenschap er eindelijk werk van maken om haar langverwachte droom om een schoolgebouw te bouwen, verwezenlijken.De zoektocht naar een betere schoolleiding blijft voortduren en de doorgevoerde beleidsvernieuwing wordt losgekoppeld van de overige schoolverenigingen. Op intermenselijk vlak is er ook nog veel werk: het botert nog altijd niet tussen leraren en ouders; een van de meest betrokken ouders haalt na een groot conflict haar kinderen van school en er duiken in de schoolgemeenschap verhalen op over mensen die hun vermeende helderziende vermogens op de kinderen toepassen. Dit zal uiteindelijk leiden tot een voelbare daling van het aantal leerlingen, waarop de schoolleiding reageert met het uitwerken van een procedure voor schoolverlaters. Er wordt een inventaris opgemaakt waarin wordt opgetekend welke motieven ouders aanhalen om hun kinderen vroegtijdig van school te halen. Het verslag van die inventaris is niet mild en twee gebieden komen steeds weer naar voor:

a)pedagogisch aspect: dogmatisme, gebrekkige aanpak problemen, slechte evaluatie, enz…
b) intermenselijk aspect: ouders voelen zich niet als evenwaardig behandeld door leraars en andere ouders, bovenbouwleerlingen voelen zich niet als jongvolwassenen behandeld door leraren, leerkrachten plaatsen persoonlijke vrijheid boven schoolafspraken, enz…

Op een heel ander gebied klinkt ook een noodkreet, want de redactie van het schooltijdschrift de Regenboog vreest dat ze aan het laatste nummer bezig is. Wat ze ook doen, de redactieleden krijgen beleidsmensen en leraren maar zelden aan het schrijven. De leerlingen van de bovenbouw zijn wel actief. Zij richten een leerlingenraad op, die ervoor moet zorgen dat de belangen van de leerlingen in de school kunnen worden verdedigd. Maar de raad is geen lang leven beschoren. Nog hetzelfde schooljaar bloedt het initiatief dood. Een schooljaar dat trouwens eindigt met de goedkeuring van eigen eindtermen voor de Steinerscholen. Voor het schooljaar 1998-1999 kan de Zonnewijzer starten met het nastreven van de eigen eindtermen aan de hand van zelfontworpen leerplannen. En het schooljaar begint feestelijk. Op 12 en 13 september staan leerlingen van de Zonnewijzer – samen met de Chiro, jeugdhuis Impuls en turnkring Pro Patria uit Wijgmaal – op een door studenten van St-Lucas ineengetimmerd podium hun ding te doen. Dit in het kader van de Open Monumentendagen van 1998.
Er wordt een grondsteengroep gevormd, die zich in enkele bijeenkomsten gaat bezinnen over de te leggen grondsteen van het nieuwe gebouw. Dat is niets te vroeg, want nog hetzelfde schooljaar zou met de bouw worden begonnen, al is het wachten tot 25 januari 1999 tot het contract met de aannemer is getekend. Op 8 maart starten uiteindelijk de werkzaamheden. Negentien dagen later wandelt de schoolgemeenschap in een kleurrijke stoet over het spiraalpad om Palmpasen te vieren, wat meteen het eerste echte jaarfeest is dat de school op deze plaats viert. Na Palmpasen komt Pasen, en tegelijk een nieuwe Regenboog, nog wel door een nieuwe redactie. De schrijver van het editoriaal van dit paasnummer verwoordt het ontstaan van de nieuwe redactie in klare taal:

'De redactie van de Regenboog is een samenraapsel van oud-leerlingen, leraren en ouders. Een primeur dus in de geschiedenis van dit blad.'

De grondsteengroep komt tot de conclusie dat in de school respect voor elkaar en het respecteren van mekaars mening een plaats moeten innemen vanaf de eerste steenlegging. Wat met de grondsteenlegging zal worden gefundeerd, vindt geestelijke vertolking in de grondsteenspreuk.



Grondsteenspreuk

Op deze plaats willen wij de kinderen
die ons zijn toevertrouwd
in eerbied ontvangen
luisterend naar de stem van hun engel
Met liefde willen wij hen warm omhullen
zodat groeien kan wat in kiem aanwezig is
zichtbaar wordt wat nog verborgen is
Wij willen jonge mensen zó begeleiden
dat zij hun ware bestemming vinden
en helder denkend
warm voelend
en vrij schenkend
in de wereld staan
Op deze plaats
waar verleden en toekomst elkaar ontmoeten
willen we de andere zien
als wordende mens
Zo kan een vrije ruimte ontstaan
waar ieder in de geest van de menskunde
ons door Rudolf Steiner gegeven
zijn persoonlijke bijdrage kan schenken
aan de wording van onze school
Hier willen wij werken door Christuskracht
opdat onze gemeenschap een zonnewijzer wordt
voor mensen van deze tijd
Moge als wij met onze beste krachten hieraan werken
in verbondenheid met alle goede wezens
onze intenties zich verweven tot een schaal
waarin een nieuwe taal kan ontstaan
die toekomstkracht in zich draagt

Terwijl de bouwwerken gestaag vorderen en het toekomstige schoolgebouw hoe langer hoe meer vorm krijgt, wordt in het najaar van 1999 de schoolgemeenschap op abrupte wijze uit haar droom gehaald. Een van de leerlingen, zoon van euritmiste Mia Lemaitre en leraar wetenschappen Xavier De Keyser, wordt op de weg van school naar huis door een auto aangereden en overleeft het ongeluk niet. De bestuurder van de auto blijkt een van de bouwvakkers te zijn die aan het nieuwe schoolgebouw werkt. De hele schoolgemeenschap rouwt mee met de diep getroffen familie. Als eerbetoon aan de jongen wordt tijdens de grondsteenlegging van 16 juni 2000 een koperen dodecaëder, met daarin een werkstuk van de jongen, onder de grondsteen begraven. Tijdens deze grondsteenlegging schetst Jan Verlooy de geschiedenis van de school en blikt hij terug op het door hem gecoördineerde bouwproces. En voor het eerst wordt de grondsteenspreuk in het openbaar uitgesproken. Nu de grondsteenviering is geschied, begint de schoolgemeenschap zich stilaan innerlijk voor te bereiden om naar het nieuwe gebouw te verhuizen. Maar in de praktijk zal de verhuis nog heel wat voeten in de aarde hebben. De bedoeling is dat de eerste schooldag van het schooljaar 2000-2001 zal doorgaan in het nieuwe gebouw, al beweren sommigen dat het een utopie is.
En uiteindelijk krijgen zij die er niet in geloofden gelijk. Het gebouw is op 1 september 2000 niet klaar en de verhuis wordt uitgesteld tot de herfstvakantie. Maar dan lukt het toch en is de kaap genomen; er kan les worden gegeven in een spiksplinternieuw gebouw. Het verblijf in het nieuwe gebouw werkt blijkbaar in op de bovenbouwleerlingen; ze starten met een leerlingenraad, beginnen een forum om over het reilen en zeilen van de school te debatteren en brengen zelfs een eigen schoolkrantje uit. Hun bedoeling is om meer vrijheid en een aangenamer leven voor iedereen in de school te scheppen. Het initiatief strandt – net zoals het vorige – voor het goed en wel uit de startblokken is gekomen. Maar niet elk initiatief is een kort leven beschoren. Een werkgroep zorgverbreding gaat van start en haalt zelfs het einde van het schooljaar. Meer nog; het volgende schooljaar werkt de groep zorgverbreding gewoon verder en leiden de inspanningen van de leden tot wat een beginnend zorgteam kan worden genoemd. De aanstelling van een zorgcoördinator – waarvoor door de overheid subsidies zijn voorzien – zorgt er dan weer voor dat deze coördinator al vlug de taken van het hele team gaat vervullen. Hetzelfde schooljaar wordt er ook gewerkt aan een website voor de school. De mensen die zich hiervoor inzetten, weten niet goed hoe ze dit moeten aanpakken – ondanks voldoende knowhow. Het probleem situeert zich rond het internetadres (url) dat de school zou gaan gebruiken. De websitebouwers hebben bij een internetprovider een optie op de naam www.dezonnewijzer.net genomen, maar de schoolleiding wil als url de statutaire naam van de school, die Rudolf Steinerschool Leuven luidt. Uiteindelijk leidt de discussie ertoe dat enkele mensen ontgoocheld de pr-groep verlaten. Het is niet de eerste keer dat er spanning ontstaat rond de naam van de school. Het lijkt erop dat de naam Zonnewijzer, die door de oprichters met een duidelijke betekenis aan de school is gegeven, hoe langer hoe meer plaats moet maken voor de naam Rudolf Steinerschool Leuven. De eerste vertegenwoordigt het wezen van de school, terwijl de laatste louter een juridische verplichting naar de overheid inhoudt. Een statutaire naam dus, die tegelijk aangeeft onder welke vlag de Zonnewijzer vaart. Of beter verwoord; bij welk onderwijsnet de school behoort. Maar de vlag dekt niet altijd de lading.
Ondertussen begint het schooljaar 2002-2003 met een echte primeur voor de Zonnewijzer. Er kan niet langer alleen over kleuterjuffen worden gesproken, want oud-leerling Dries Heuvelmans is vanaf dat schooljaar de eerste mannelijke kleuterleider in de geschiedenis van de school. En wat meer is: hij is ook de eerste leraar in de Zonnewijzer die aan Hogeschool Helicon in Zeist de vierjarige dagopleiding tot vrijeschoolleraar heeft gevolgd. Eigenlijk is het dus een dubbele primeur.
Datzelfde schooljaar zitten zowat alle klassen vol en worden er in de school een groot aantal voordrachten over de werking en de achtergronden van de Steinerscholen gehouden. Hiermee doet de school een poging om aan de vraag naar verdieping tegemoet te komen. Of dit gelukt is, valt moeilijk te bepalen. Maar al tijdens het volgende schooljaar 2003-2004 komt er een oproep tot verdieping en ontstaat er een forum waar zal worden geprobeerd om een dialoog tussen ouders en leraren op gang te brengen aan de hand van hun respectieve vragen. Het forum is echter geen succes en bovendien stuurden de leraren hun kat. Waar wel heftig over wordt vergaderd is of de klassen zeven en acht bij de onderbouw zullen blijven of een soort scharnierklassen moeten worden. Uiteindelijk legt men de beslissing bij de individuele voorkeur van de leraren om al dan niet door te gaan na klas zes, wat op zijn minst een inconsequente beslissing mag worden genoemd. Hier wordt al enigszins duidelijk dat het streven naar het nemen van een collectieve beslissing afwezig is en het lerarencollege niet in staat blijkt om aan één touw te trekken. Op dat moment doen zich de eerste tekenen voor van een lange reeks problemen die blijkbaar liever worden stilgehouden dan opgelost
De schoolgemeenschap neemt dat schooljaar afscheid van Herlinde Willems, administratief medewerkster en directeur van de Zonnewijzer, die na een langdurende ziekteperiode de strijd heeft verloren en moegestreden het tijdelijke verruilt voor het eeuwige.
Het duurt niet lang of de schoolgemeenschap wordt weer in diepe rouw gedompeld. Bij het begin van het schooljaar 2004-2005 overlijdt bovenbouwleraar Marc Vandeweyer. Samen met vrouw Lieve en dochters Mart en Riet viert de schoolgemeenschap de uitvaartplechtigheid op de naamdag van Michaël. Na de uitvaartplechtigheid wordt de school bevolkt door enkele honderden mensen: familie, vrienden, leerlingen en collega's van Marc. Sommigen van hen komen voor het eerst op de plek waar hij zoveel van hield. Op zijn manier heeft hij binnen- en buitenwereld verbonden en in beweging gezet. Waarnaar Marc op zoek was, werd nog dat jaar door een van de schrijvers van het schooltijdschrift een appèl aan gedaan; het wezenlijke van een vrijeschool.

(...) een levende school laat zich niet vangen in een vastgelegd patroon. Zij werkt vernieuwend en is een plaats waar voor elk individu de ruimte en de vrijheid is om te kunnen groeien (...)

Of deze oproep gelezen en begrepen is, valt te betwijfelen. Nog datzelfde jaar valt de school zonder beleid, wat aanvankelijk wordt stilgehouden, maar tegen het einde van het schooljaar toch is uitgelekt. In het juninummer van het schooltijdschrift worden ouders als 'slecht geplaatst' bestempeld wat betreft het spreken over 'steinerpedagogie'. Dat het tijdschrift enkele maanden later ter ziele gaat wegens gebrek aan medewerkers is dan ook niet zo vreemd. In september 2005 start de Zonnewijzer met een interim beleidsgroep en stapelen de conflicten zich op. In navolging van de redactie van het schooltijdschrift, geven ook de leden van de grondsteengroep verstek, waardoor de jaarlijkse traditie om de grondsteenlegging te vieren in het water valt. En wat gebeurt er met een bouwwerk als men de fundamenten niet onderhoudt of er niet genoeg aandacht aan schenkt? Hopelijk zijn er binnen de Leuvense steinerschool mensen die wakker genoeg zijn om deze vraag te helpen oplossen.




Een beschouwing op deze historiek

Wanneer we de inhoud van de pedagogie waarop deze school zich baseert erbij nemen, zien we dat de zevenjarige cyclus in het onderwijs in de vrijeschool een grote rol speelt.
De eerste zeven jaar staan vooral in het teken van de opbouw van het fysieke lichaam. Ziel en geest hebben zich nog niet volledig met het lichaam verbonden: het incarnatieproces is nog niet geheel voltooid. In deze fase bouwt het kind zijn lichaam op uit wat er uit zijn omgeving op hem toekomt. Met het tot stand komen van het blijvende gebit vindt dit proces zijn voltooiing.
Na de tandwisseling, omstreeks de leeftijd van zeven jaar, wordt het etherlichaam niet meer helemaal in beslag genomen door de hierboven beschreven processen en komt het vrij om als zelfstandig lid activiteiten te ontplooien. Vanaf dit moment is het kind rijp om dingen te leren die geen onmiddellijke betrekking hebben op het tot stand brengen van zijn organisme. In alles wat een kind in deze fase leert, speelt het gevoel een grote rol. Het is bepalend voor de manier waarop het kind zich begrippen eigen maakt. Dit maakt dat het zielenlichaam of astraallichaam nog grotendeels door deze activiteit in beslag wordt genomen.
Op veertien jaar, het tijdstip van de geslachtsrijpheid, beter gezegd de aarderijpheid, komt ook dit lichaam vrij om zelfstandig activiteiten te ontplooien. Pas rond het eenentwintigste jaar zijn de krachten die tot zelfstandige individualiteit leiden, klaar om optimaal te werken. Vanaf dat moment spreken we van een volwassen mens.
Op deze manier kunnen wij ook de historiek van de school bekijken.
In de eerste jaren zijn er duidelijke gelijkenissen te vinden. Net als een kind leeft de school eerst als zuiver geestelijke realiteit. Zoals een kind alleen een geestelijk bestaan had dat voorafging aan zijn fysieke geboorte, zo leefde ook de Zonnewijzer in eerste instantie in de ideeën en de wil van mensen. Opmerkelijk is dat in de drie jaar die voorafgaan aan het hierboven beschreven initiatief, reeds een krachtig initiatief voor de oprichting van een vrije school in Leuven werd genomen. Dit eerste initiatief leeft nog in de herinnering van mensen - zoals Wim Veltman - die hiervoor naar Leuven waren afgereisd.
Toen het uiteindelijke initiatief werd geboren, was net zoals bij een kleuter een nabootsingfase waar te nemen. De initiatiefnemers trokken naar andere vrijescholen om er inspiratie op te doen. Na verloop van tijd werd de school steeds zelfstandiger en dit leidde er in 1989-1990 toe dat de Zonnewijzer met haar zevende verjaardag een onafhankelijke gesubsidieerde school werd. Naast het feit dat deze datum juist op haar zevende verjaardag valt, is er nog iets opmerkelijks aan deze datum. De Zonnewijzer heeft haar naam te danken aan de verwijzing naar het hoogste zonnewezen en precies tijdens het jaar waarin ze een zelfstandige school werd, was er een piek in het aantal zonnevlekken waar te nemen. Met andere woorden; het was eveneens het beginjaar van de elfjarige zonnecyclus! Je kan het toeval noemen, maar in het oprichtingsjaar van de eerste vrijeschool van België, in Antwerpen, was er ook juist zo’n piekmoment.
In het veertiende levensjaar van de school krijgt de school haar plaats op aarde toegewezen. Het schooljaar 1995-1996 is het jaar waarin de school haar bouwvergunning voor het huidige en definitieve schoolgebouw bekomt. In de komende zeven jaren zullen er heel wat pubertrekjes aan het licht komen; de vraag is of het er opvallend meer zijn dan daarvoor.
Bij het aanbreken van het eenentwintigste levensjaar is de school reeds in het definitieve schoolgebouw ingetrokken. Van een ik-geboorte is voorlopig niet veel te merken. Het schooljaar 2004-2005 eindigt zelfs met een beleidscrisis. De school begint het volgende schooljaar zonder beleidsgroep. Na een aantal spoedvergaderingen wordt er een vervangend en voorlopig orgaan in het leven geroepen: het beleidsoverleg. Enkele andere markante gegevens zijn een drastische afname van het schenkgeld en een wegebben van het eenheidsgevoel als school. De kleuterafdeling, de lagere school en bovenbouw worden steeds meer als op zichzelf staande delen beleefd.
Wanneer we meer naar het innerlijk van de schoolbeweging kijken, mogen we besluiten dat er een betrekkelijk groot bewustzijn is over het verleden en de oorspronkelijke impulsen. Ex Deo Nascimur2 is het eerste deel van de Rozenkruisersspreuk. En dit gedeelte heeft vrij goed ingang gevonden in de schoolbeweging. Het volgende deel, misschien wel het meest Michaëlische deel, behelst de moed om dingen prijs te geven. Het vraagt om vertrouwen in de geestelijke leiding van de mens. Het vraagt om de moed klein te worden, om alles los te laten en door een nulpunt te gaan. Het vraagt niet dat we opgeven en alles verloren laten gaan, maar dat we in een edel waarheidsstreven de moed hebben geen compromissen met onwaarachtigheid te sluiten en in een vol bewustzijn de consequenties hiervan willen dragen, dit luidt: In Christo Morimur3.
Pas dan zal het geheel van geest doordrongen onderwijs geboren kunnen worden: Per Spiritum Sanctum Reviviscimus4.



Verantwoording

Een biografie of historiek schrijven is altijd een riskante opdracht, want feiten en gebeurtenissen kunnen uit meerdere hoeken worden bekeken. Wat voor de ene betrokkene ‘zus’ is gebeurd, is voor een ander ‘zo’ gebeurd, en vaak hebben ze dan zelfs beide gelijk – vanuit hun eigen standpunt weliswaar. En het kost veel tijd en moeite om iets zo vanuit alle hoeken te bekijken dat men tot een zo compleet mogelijk beeld komt. Met deze biografie is het niet anders. Er wordt een beeld weergegeven aan de hand van de bronnen die ter beschikking staan. Dat is in de eerste plaats de informatie uit de periodieken van het schooltijdschrift de Regenboog. De informatie rond het schoolleven die daarin staat, komt grotendeels van ouders, in mindere mate van leraren en tot halverwege de jaren ‘90 ook van bestuursleden. Aanvullend zijn enkele pioniers die de school doorheen de jaren zijn blijven volgen, geïnterviewd. Zij stopten de ontstane gaten in de chronologische informatie die ik uit de Regenboog haalde en corrigeerden waar nodig datums. Verder werden hier en daar kleine hoeveelheden informatie gesprokkeld bij mensen waarvan ik dacht dat ze me iets nieuws konden vertellen. Af en toe leverde dat ook iets op. Ook uit eigen ervaring als ouder, medewerker en stagiair kon worden geput om het meer recente verleden van de Zonnewijzer te beschrijven. Feit is en blijft dat deze biografie vooral een beeld geeft van het intermenselijk en bestuurlijk aspect van de Zonnewijzer. Als het pedagogische aspect van de Zonnewijzer meer aan bod had moeten komen, zouden meerdere oudere leraren moeten zijn geïnterviewd. Dat is niet gebeurd. Misschien dat een van de oudgedienden van de Zonnewijzer ooit nog een biografie schrijft vanuit zijn of haar ervaring in het lerarencollege en zo het door ons geschetste beeld aanvult. Wie weet?